Home » Artikelen » Een krimper is een stinker.

Een krimper is een stinker.

Weerspreuk

De herfst is de tijd dat lagedrukgebieden gewoonlijk actiever worden. De temperatuurverschillen tussen de gebieden ten noorden van ons en die ten zuiden van ons worden groter. De straalstroom neemt in kracht toe. Een klassiek patroon op de weerkaarten in het najaar is een groot lagedrukgebied met de kern in de omgeving van IJsland en een hogedrukgebied bij de Azoren en/of het Iberisch Schiereiland.

In oktober komt het in het Noordzeegebied nog niet zo vaak tot storm, maar in november hebben we in veel jaren wel een storm. Die stormen verschijnen als het luchtdrukverschil in een betrekkelijk klein gebied groot is. Een diep, maar groot lagedrukgebied, veroorzaakt zelden een storm, in tegenstelling tot wat klassieke barometers aangeven. De laagste luchtdruk, die ooit door het KNMI in De Bilt is gemeten bedraagt 956,4 hPa op 26 februari 1989. In Vlissingen werd die dag een luchtdruk gemeten van 954,4 hPa, maar het eeuwrecord voor Nederland bedraagt 954,2 hPa, gemeten op 27 november 1983 in Eelde. In 1989 lag er een diep, maar zeer omvangrijk lagedrukgebied boven onze omgeving en stond er niet veel wind. In 1983 was het onstuimig weer met in De Bilt windstoten tot ruim 100 km/uur en er viel daar 45 mm regen. In De Bilt werd de luchtdruk 962,7 hPa.

De echte stormen gaan vaak samen met randstoringen, kleine depressies aan de rand van de moederdepressie, maar deze kunnen mede onder de invloed van een sterke straalstroom sterk uitdiepen. Ze ontstaan vaak als golf in het zogeheten polaire front, dat bij de moederdepressie hoort. Er ontstaat een kleiner gebied met flinke luchtdrukverschillen en al snel kan er zich een storm ontwikkelen. De sterke straalstroom zuigt als het ware de randstoring van bovenaf leeg, waardoor ook aan de grond de luchtdruk snel daalt en het windveld ontstaat.

In het najaar en in de winter ligt de straalstroom (er zijn er meerdere, maar wij hebben vaak te maken met de polaire straalstroom) meestal ongeveer boven het Noordzeegebied en randstoringen trekken vaak min of meer van west naar oost over het gebied, afhankelijk van de mate van golven van de straalstroom. Het windveld bevindt zich doorgaans aan de zuidkant van de randstoring. En hier gaat nu de spreuk van deze aflevering over.
Het krimpen van de wind is het draaien van de wind tegen de wijzers van de klok in. Is het andersom, dan spreekt men van een ruimende wind. Op de nadering van een randstoring draait/krimpt de wind doorgaans van west naar zuidwest tot zuidoost en dat betekent dat we het windveld van het systeem over ons heen krijgen. Zeelieden op klassieke schepen vonden dat krimpen van de wind natuurlijk niet fijn, zeker niet wanneer de wind snel toenam en de luchtdruk sterk daalde.

Het was vervolgens van groot belang wat er hierna ging gebeuren. Een lagedrukgebied heeft gewoonlijk een warmtefront, waarna een warme sector volgt en vervolgens een koufront passeert. In de warme sector wil het ook vaak flink waaien, maar ook na het koufront kan het bij sterke drukstijgingen flink tekeergaan. Met de passage van het warmtefront ruimde de wind en wist men dat het winderige weer nog wel even kon duren.

Daarentegen kan de wind ook van oost naar noord krimpen en dat gebeurt wanneer een randstoring ten zuiden van de waarnemer langs trekt. Dit geldt overigens alleen voor het noordelijk halfrond. Vaak blijft het dan een rustig windje. In ons gebied komt dit echter niet zo vaak voor en daarom is een krimpende wind bij ons vaak een teken van naderend slecht weer!

De weerkaart hierboven geeft zo’n randstoring aan. Het was op 18 januari 2018. De dag ervoor was er nog nauwelijks wat te zien, de westenwind kromp vervolgens tijdelijk naar het zuiden en er volgde een zware storm achteraan met veel schade tot gevolg. En ook na de passage van het frontensysteem bleef het nog even flink waaien, maar gelukkig trok het systeem snel oostwaarts.