Zweefvliegers maken gebruik van opstijgende luchtstromen (thermiek). Een bel met lucht die warmer is dan de omgeving is lichter en zal opstijgen. Deze bellen met warme lucht zullen – zolang deze warmer blijven dan de omgeving – lichter blijven en dus blijven stijgen. Hetzelfde principe als een luchtballon, deze wint hoogte, omdat de lucht in de ballon warmer is dan de omgevingslucht van de ballon. Zweefvliegtuigen zijn licht gebouwd en hebben een groot vleugeloppervlak, waardoor ze met behulp van de opstijgende thermiekbel hoogte kunnen winnen. De vliegers doen dat in de vorm van omhoog gerichte cirkelachtige bewegingen, zoals bij een kurkentrekker.