Kan de natuur deze extreme verandering aan?
Van min 15 naar plus 15 graden in een week tijd! In februari maakten we een abrupte en unieke omslag mee. Hoe reageert de natuur hierop, kan die een dergelijke ommezwaai aan?
In één week tijd van winter naar voluit lente, het gebeurde in februari dit jaar. Op zondag 14 februari schaatste ik rondjes op een bevroren Nannewiid bij Heerenveen en precies een week later stond ik in korte broek op de tennisbaan. Een dergelijke omslag zien we niet vaak en al zeker niet zo vroeg in het jaar. Als boswachter ben ik extra nieuwsgierig en alert, want als het weer in korte tijd omslaat van het ene extreem naar het andere, heeft dat gevolgen voor de natuur. En ik was niet de enige. Ook veel bezoekers van onze terreinen en niet in de laatste plaats de media, hadden al snel in de gaten dat hier iets bijzonders aan de hand was. De meestgestelde vraag was dan ook: kan de natuur zo’n plotselinge verandering aan?
Kou-inval
Ineens was de daar de kou. Na twee maanden ijdele hoop en tandengeknars over gemiste winterkansen, werden de winterliefhebbers getrakteerd op een serieuze koude-inval. In de nacht van zaterdag 6 op zondag 7 februari viel de vorst in, op zondag gevolgd door sneeuw, wind en ijzige omstandigheden. Deze weersomslag zat een aantal dagen daarvoor al in de weerkaarten, evenals lage minima vanwege een dik pak sneeuw. De vraag was echter hoe lang de vorst aan zou houden en hoe koud het zou worden. Sommige lange-termijnverwachtingen waren behoorlijk optimistisch en berekenden zelfs een vorstperiode van anderhalf tot twee weken.
Uiteindelijk hield de kou een week aan. Een bijzondere week, met driftsneeuw en regionaal een koudegolf. Toch zal menig winterliefhebber met gemengde gevoelens naar deze weersituatie hebben gekeken. De zeer strenge vorst bleef beperkt tot Oost-Nederland en de echte diepvrieskou met -25 graden lag op slechts 100 kilometer van onze oostgrens. Met iets meer geluk had dit winterse intermezzo veel kouder kunnen uitpakken.
Doodgevroren ijsvogels
Vorst is een normaal verschijnsel in Nederland, evenals een langere periode met koud winterweer. Voor de natuur is vooral de lengte en intensiteit van de kou cruciaal, want dit vraagt extra aanpassingen voor dieren die in de winter actief blijven. IJsvogels bijvoorbeeld zijn afhankelijk van open water, waar ze kleine vissen vangen. Vriezen deze plekken dicht, dan valt hun voedselbron weg. Dit gebeurde tijdens de vorstperiode op verschillende plekken en via social media zag ik absurde foto’s voorbijkomen van doodgevroren ijsvogels op takken en dieren die tijdens hun duikvlucht vast waren komen te zitten in het ijs en levend bevroren. Hetzelfde overkwam verschillende blauwe reigers, zilverreigers en meerkoeten.
Vooral de tweede helft van de vorstperiode ging het snel met de ijsgroei, wat goed te zien was op de Friese meren. Op woensdag reed ik langs een groot wak op het Sneekermeer, waar honderden eenden en meerkoeten samenschoolden. Een dag later was het wak met de strenge vorst dichtgevroren. Watervogels anticiperen hierop door bijvoorbeeld te verhuizen naar nabijgelegen dorps- en stadswateren, maar dikwijls moeten ze verder trekken naar grote wateren, zoals de grote rivieren en riviermondingen bij de kust.
Natuurlijke selectie
Een koudegolf is een echte scherprechter voor watervogels. Velen vinden de hongerdood. Is dit erg voor de natuur? Het antwoord is nee. Vorst en ijs zijn normale verschijnselen in ons klimaat en zorgen voor natuurlijke selectie onder dieren. Met name de zieke en zwakke exemplaren bezwijken. Vliegen naar een veilige plek om te schuilen of voedsel te zoeken kost energie en wie hiervoor de kracht mist, legt als eerste het loodje. Zo werken de wetten van de natuur. Daar staat gelukkig tegenover dat er voldoende dieren overblijven die de koude wel overleven. Deze zorgen de jaren erna voor nieuw nageslacht. Ik vermoed dat zeventig tot tachtig procent van de ijsvogels de kou in februari heeft overleefd. Ter vergelijking: tijdens koudeperioden in 2012 en 2018 was dit slechts twintig tot dertig procent. Een paartje ijsvogels kent een snelle reproductie. Gemiddeld bevat een nest zeven eieren en hebben de vogels meerdere legsels per jaar. Met deze strategie compenseren ze grote verliezen in strenge winters.
Inheemse bomen en struiken zijn winterhard en kunnen prima tegen kou. Vrijwel alle wilde bomen en struiken stoppen met hun stofwisseling (fotosynthese) en blijven tot eind februari in rust. Ook maken bomen en struiken suikers aan die als antivries werken. Daarnaast beschermt een schorslaag de stammen en takken tegen felle kou. Kruidachtige planten sterven bovengronds af en de nieuwe knoppen overwinteren net onder de grond. Afgevallen blad en vooral een sneeuwdek werkt als een isolatiedeken en houdt de kou op afstand. Het sneeuwdek van 20 tot 30 centimeter tijdens de vorstperiode was daarvoor ideaal.
Tuinplanten uit mildere klimaatzones zijn minder winterhard, zoals sierrozen. Een schrale oostenwind zorgt voor extra verdamping en waterverlies in stengels. Takken drogen uit, worden bruin en sterven af. Ik dek deze planten af met een oude jas of, zoals deze vorstperiode, bedek ze met een dikke laag sneeuw.
Hoogwater
De kou liet uiteraard ook haar mooie kanten zien. Begin februari begon het rivierwater flink te stijgen en de piek van hoogwater viel min of meer samen met de vorst. Twee dagen na de sneeuw en de vorstinval reed ik langs de IJssel tussen Zwolle en Zalk. Met een graad of zes onder nul en windstil weer keek ik over een spiegelglad wateroppervlak. Boven het nog relatief warme water lag een dunne mistlaag en het IJsselwater dampte. Het leverde een prachtige combinatie op van besneeuwde dijken, uiterwaarden die van dijk tot dijk waren ondergelopen en vorstsculpturen door opspattend water. Daarbij kolkte het water op meerdere plekken in de uiterwaarden zich een weg over de wegen en door de landerijen.
Zomerjas
En ineens was daar de warmte. In plaats van een nieuwe koude-impuls, draaide het weerpatroon compleet om. Met een hogedrukgebied boven Midden-Europa en een zuidenwind stroomde ongekend zachte lucht uit Noord-Afrika richting Nederland. Na de dooi-inval steeg de temperatuur al snel naar tien graden en in het weekend zelfs naar meer dan vijftien graden. En terwijl de sneeuw- en ijsresten nog lagen te smelten, verruilde Nederland massaal sjaal en schaatsen voor wandelschoenen en zomerjas. Deze abrupte overgang deed me denken aan maart 2020, toen in coronatijd het wisselvallige weer halverwege de maand ineens omsloeg in zonnig, droog en zacht weer. Het verschil met deze periode is echter de warmteproductie. Van winter naar lente in één week is al vrij bijzonder, maar nog uitzonderlijker is de reeks van zes aaneengesloten dagen met meer dan 15 graden. Dinsdag 23 februari werd het 17,8 ºC in De Bilt en op woensdag zelfs 18,7 ºC. Dit laatste is de op een na hoogste temperatuur ooit daar gemeten in februari – de hoogste was twee jaar geleden; 18,9 op 26 februari 2018.
De natuur reageert onmiddellijk op deze hoge temperaturen. Boomklevers, mezen en merels vertonen territoriumgedrag en zingen in de nog kale bomen en struiken. Ook krokussen en sneeuwklokjes ontwikkelen zich razendsnel, komen massaal in bloei en tegelijk zie je vele bijen en hommels van bloem naar bloem vliegen.
Ondervoede vlinders
Dit roept natuurlijk de vraag op of planten en dieren de omslag naar warmte wel aankunnen. Het antwoord hierop is ja, de natuur kan heel wat hebben, al zijn er wel een aantal zorgpunten. De winter tot aan februari was zachter dan normaal en de natuur liep al enkele weken voor op schema. De kou betekende weliswaar een korte rustpauze voor de natuur, maar de warmtegolf kort daarna zorgde voor een extra snelle ontwikkeling. Voorjaarsbloeiers als krokus kunnen dit prima aan, maar overwinterende dieren vaak niet. Vlinders zijn hiervan een goed voorbeeld. De warmte zorgt ervoor dat dagpauwoog, kleine vos en gehakkelde aurelia versneld uit winterrust komen en uitvliegen. De vraag is of de dieren voldoende nectar vinden om weer op krachten te komen. Daarbij is het nog vroeg in het seizoen en een noordenwind kan de temperaturen snel beneden de tien graden laten zakken. Zelfs een late vorstperiode is goed mogelijk. Ondervoede vlinders en andere insecten zullen een tweede golf van koud weer niet overleven.
Terwijl ik dit schrijf, is het half maart en na enkele zachte dagen is het zelfs aan de koude kant met kans op lichte tot matige vorst. De krokussen zijn bijna uitgebloeid, bijen en hommels verdwenen. Wel hoor ik de boomklevers en mezen iedere ochtend luid roepen in de eikenbomen. Typisch lente. Op het ene moment genieten we van een warme lentezon bij 15 graden, de andere keer deelt de winter een speldenprik uit. Persoonlijk maak ik me minder zorgen over de weersomslag die we in februari meemaakten. Sommige dieren hebben het moeilijk gehad, maar de natuur in zijn geheel heeft dit vooralsnog goed op kunnen vangen. Meest opmerkelijk van deze weersomslag vind ik niet de reactie van de natuur, wel die van mensen. Vooral de media springen hier gretig op in en dit onderwerp wordt nog weleens extreem neergezet. Dit vraagt om nuance en goede uitleg over klimaatverandering en de gevolgen voor de natuur.
Dat extremen toe gaan nemen in de toekomst is duidelijk. Of de natuur dergelijke veranderingen aankan, hangt vooral af van wat er op de langere termijn gebeurt. Voorjaarswarmte schaadt de natuur niet zozeer, wel langdurige droogte in voorjaar en zomer, in combinatie met veel zon en hitte. De effecten zagen we de afgelopen drie zomers. Cruciaal is hoe we ons landschap inrichten en of we regen- en grondwater langer vast gaan houden. Een klimaatbestendige waterhuishouding maakt natuur veerkrachtig en beter bestand tegen weersextremen en kan zelfs helpen de effecten daarvan tegen te gaan.